Nettie Bromberg (1920-1990)


De Joodse kunstenares Nettie Bromberg was in de oorlog koerierster voor het verzet. Zij zat gevangen in Kamp Westerbork, maar ontkwam aan deportatie en kon onderduiken. Na de oorlog woonde ze in Zuid-Limburg met de Limburgse kunstenaar en verzetsman Huub Steijns.

[links zelfportret, rechts Rassenwaan en onrecht]

Leven en werk van Nettie Bromberg is vastgelegd op de website van de Nettie Steijns-Bromberg Stichting. Haar kunstwerken zijn volgens haar eigen wens na haar dood overgebracht naar Israël. Over de oorlogsperiode meldt haar biografie het volgende.

‘In de nazomer van 1942 dook Constance Bromberg (moeder van Nettie) met haar zoontje in de Achterhoek onder. Nettie was inmiddels koerierster van een communistische cel, waarvan ook haar geliefde deel uitmaakte. Zijn naam was Jan Bool, zoon van een industrieel uit het Gooi, die aan de universiteit van Amsterdam Russisch studeerde. Jan voelde zich in toenemende mate tot het communisme aangetrokken en zette zich steeds feller tegen het kapitalisme af. Vanwege haar joods uiterlijk werd Nettie, veiligheidshalve, op non-actief gesteld. Daarom vervoegde zij zich alsnog bij haar moeder in de Achterhoek. Tussen Kerstmis 1942 en nieuwjaar 1943 begaf Nettie zich naar Amsterdam, waar zij vernam dat Jan dood was. Kapot keerde Nettie terug. Ze at bijna niets meer en dronk zure dranken, waardoor haar darmflora werd vernietigd. Anorexia nervosa, zou tegenwoordig de diagnose zijn: een ziekelijke vermagerzucht, die gepaard ging met angst om directe, spontane en informele relaties aan te gaan. Op weg van Doetinchem naar Leeuwarden werd de familie Bromberg, in 1943, op het station in Arnhem opgepakt en op transport naar de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam gesteld.

Van daaruit gingen de joden naar Westerbork: het voorportaal van Auschwitz, waar ze massaal werden vergast. Paul junior werd met een besmettelijke ziekte in de Joodse Invalide opgenomen, het joodse ziekenhuis voor invalide en chronisch zieken, dat op 1 maart 1943 door de Duitsers werd ontruimd. In de chaos van deze razzia werd Paul ‘ontvoerd’ door twee als verpleegster verklede leden van de verzetsorganisatie van zijn neef Dolf Helmann. Dank zij de hulp van Ilse Vordebergse-Gildewart ontkwamen ook moeder Constance en dochter Nettie aan deportatie. Ilse was de (joodse) echtgenote van een Duits kunstenaar, die in 1933 naar Nederland was uitgeweken. Nazi’s hadden zijn avant-gardistisch werk als Entartete Kunst gebrandmerkt. Ilse maakte deel uit van de Joodse Raad, die de transporten vanuit Amsterdam naar Westerbork moest samenstellen en bepaalde wie vanwege onmisbaarheid moest worden gesperrt. Zij schrapte Constance en Nettie Bromberg van de appellijst, waardoor zij bij het wegbrengen van wasgoed op een onderduikadres konden worden ondergebracht. Met 26 onderduikadressen was Paul junior recordhouder van het gezin dat eerst in 1945 werd herenigd.’